Herinneringen aan een bijzonder afscheid
Een kraamvisite roept sterke herinneringen op aan de geboorte en het overlijden van Joanne. Pijnlijke herinneringen aan tegenstrijdige gevoelens.
Bij een vriendin op kraamvisite. Ik heb haar zoontje vast – een lichtgewichtje van vier pond, maar toch nog vier keer zo zwaar als Joanne bij haar geboorte. Onvoorstelbaar. Haar aanwezigheid en haar levenswil waren zo groot dat haar geringe lengte en gewicht erbij wegvielen. Althans, voor ons die haar levend hebben meegemaakt. Levend leek ze groter dan ze feitelijk was. Alsof ze met haar beweginkjes, het gezwaai met haar handjes, het omhoogtrekken van haar beentjes nadrukkelijk wilde duidelijk maken dat ze terdege iemand was om rekening mee te houden. Ze had slechts zes uur om de wereld kenbaar te maken dat ze er was. Zes uur, waarvan ik maar krap anderhalf uur heb mogen meemaken. Veel en veel te kort en toch ook: lang genoeg om een band te smeden, zelfs over de dood heen. Mijn vader citeerde tijdens haar begrafenis uit de bijbel: 'Wat zegt onze leeftijd, gezien tegen de eeuwigheid? Zijn niet duizend jaren als de dag van gisteren? Niet alles overheersend is echter de lengte van het leven, maar de kwaliteit. Wat hebben we betekend voor onze naaste en verre omgeving.' Het is een cliché, maar het is zo wáár. Joanne is er in geslaagd op ons een onuitwisbare indruk te maken. Ik ben trots op haar dat ze zó aanwezig was.
De stomme details die je je nog herinnert. Ik weet precies welke blouse Hein droeg die bewuste novemberdag. Fijn ribfluweel, groen geblokt. Haarscherp herinner ik me hoe mijn schoonmoeder Tilly naast mijn bed stond en haar handen warmde aan een kop thee, haar verdrietige blik op mij gericht. Mijn twijfel of ik nu wel of niet mijn bril zou opdoen. Door de bloedingen in mijn ogen zag ik voor een deel niet en voor een deel wazig. Omdat mijn ogen opgezet en gevoelig waren, hield ik ze grotendeels gesloten toen Joanne bij me was. Ik herinner me dat ik bij aankomst op mijn kamer gedecideerd zei dat de stekker van de telefoon eruit moest; ik wilde absoluut niet gestoord worden. De verbaasde blik van de verpleegster over mijn alertheid hierover. Ik was immers ernstig ziek, ik had een risicovolle keizersnede achter de rug en had zojuist gehoord dat mijn dochter zou gaan sterven. Aan de andere kant: dat maakt je wel alert. Intuïtief voelde ik dat dit misschien wel de belangrijkste uren van mijn leven zouden worden – blijkbaar zorg je dan binnen de beperkte ruimte die je hebt, als vanzelf voor jezelf en voor je privacy.
Veel meer is er dat ik niet meer weet. Hoe ze rook, bijvoorbeeld. Ze zeggen toch altijd dat moeders hun kind herkennen aan de geur? Niets weet ik er meer van. Of was ik te ziek om te kunnen ruiken? Kijken ging ook niet zo best – mijn ogen lieten me in de steek. Bovendien was ik te moe om mijn hoofd langdurig op te tillen. Soms weet ik niet meer of wat ik me van het kijken herinner echt is of een reconstructie van de gemaakte foto's.
Waar ik me op concentreerde, was het voelen. Haar zachte huidje, zo fijn en teer dat ik voortdurend bang was haar te beschadigen of pijn te doen. Haar kleine handjes met de lange, mooi gevormde vingertjes en nageltjes. Haar magere borstkastje. Haar smalle beentjes met de piepkleine voetjes. Haar zachte kleine hoofdje dat mijn kin raakt. Eindeloos schuif ik heel voorzichtig met mijn kin langs haar hoofdje, op zoek naar contact met mijn dochter.
Ze is zo krachtig in haar aanwezigheid, zoals ze ieders aandacht weet vast te houden in dat kleine kamertje op de verpleegafdeling. Het lijkt alsof ze ieders blik vangt. Tegelijkertijd is ze zo ontstellend kwetsbaar met haar kleine lijfje, afhankelijk van de zuurstof die de kinderarts haar heel voorzichtig en met grote toewijding toedient. Het papieren luiertje is veel te groot voor haar, de met leeuwen versierde plakkertjes op haar borst ogen immens op haar geringe borstkastje. Ze is kracht en kwetsbaarheid ineen. Ze vertegenwoordigt een zachte kwetsbaarheid en een krachtige aanwezigheid die niet van deze wereld lijken te zijn. En bovenal is er die onvoorwaardelijke liefde en vertrouwen die ze uitstraalt. Een liefde die wij beantwoorden met alles wat wij aan liefkozingen te geven hebben, variërend van lieve woordjes en zachte aaitjes over haar lijfje, tot een geconcentreerd kijken naar en voelen van Joanne om haar voor altijd in onze herinnering te griffen.
We gaan volledig op in het contact met Joanne. Geen besef meer van tijd. Dit moment, nu, is zo kostbaar. Dat kleine meisje op mijn borst, onze handen beschermend om haar heen, alles draait om haar. Heins ouders en vriendin Anja staan om ons heen als een beschermend cordon. Veilig en vertrouwd. Er wordt weinig gesproken. Ben en Anja nemen foto's met betraande gezichten. Ik ben gelukkig met hun aanwezigheid. Zo kunnen we ons verdriet delen met elkaar. Maar ook: de vreugde om ons kind, hoe mooi ze is en hoe lief. We zijn verdrietig en trots tegelijk. Ik merk dat ik af en toe glimlach, door mijn tranen heen. Later zie ik mezelf op foto's terug waarop het hele scala aan emoties is terug te lezen op mijn gezicht – immens verdriet, vermoeidheid, pijn, maar ook moederlijke trots en vreugde. Het lijkt heel tegenstrijdig, maar het was vreugde en verdriet ineen. Bovenal een diep, intens ervaren gevoel van allesoverheersende liefde voor elkaar en voor Joanne.
Maar ik heb op een bepaald moment ook andere gevoelens. Joanne is dan al van de zuurstof af en is stervende. Ze ligt nog altijd op mijn borst en ik voel hoe heel langzaam het leven uit haar wegebt. Ze was mooi roze van kleur maar dat verandert. Haar huid, te beginnen bij haar beentje, wordt wat blauwpaarsiger van tint. Wat tot dan toe een verstandelijk weten was, namelijk het feit dat ze dood zal gaan, wordt stukje bij beetje realiteit. Ze gaat dood! Bij mij, op mij. 'Ik wil dit niet, ik wil niet iets doods op mij,' flitst er door me heen. Een golf van paniek waar ik bijna onpasselijk van. Meteen ook de schaamte, de eenzaamheid. Iedereen staat om mijn bed heen en kijkt zo liefdevol naar ons – en ik zou het liefst dat enge lichaampje van me af willen werpen. 'Ik wil dit niet!' schreeuw ik inwendig, maar de schaamte wint het van mijn afkeer en ik hou me in.
Het gebeurt in een flits en godzijdank ebt het snel weer weg, maar het was er, lang genoeg om een knagend schuldgevoel te veroorzaken. Vanaf een afstand kijk ik naar mezelf en ik zie een vrouw liggen, vreselijk naar en ziek met een geelachtig, opgeblazen gezicht, een dood lichaampje op haar borst. Op dat moment beschouw ik het niet als Joanne, maar als een 'ding' dat op mij aan het doodgaan is. Verwarrende gevoelens waar ik geen weg mee weet.
Pas een paar dagen later ben ik zover dat ik deze emoties durf te delen met een verpleegster en met Hein. Tot mijn opluchting reageren ze begripvol. 'Het is heel normaal dat je ook dit voelde. Je wilde immers Joanne. Je wilde niet dat ze dood ging. Die gevoelens van afkeer doen niets af aan je liefde voor haar. Je liefde voor haar was zo groot dat je haar alles wel wilde geven, tot aan je eigen leven aan toe.' Het raakt me dat de verpleegkundige het zo formuleert. Ze was er bij, ze heeft me gezien. Ze weet hoe het was. Ik vertrouw haar. Hierdoor veroordeel ik mezelf niet meer voor die emoties en accepteer ik dat ze er ook waren. Daarmee is de dreiging ervan af en het schuldgevoel verminderd. Wat ben ik blij dat ik er over gepraat heb!
Ze is zo krachtig in haar aanwezigheid, zoals ze ieders aandacht weet vast te houden in dat kleine kamertje op de verpleegafdeling. Het lijkt alsof ze ieders blik vangt.