Op bezoek bij de keuringsarts
Herma moet op gesprek bij de keuringsarts. Bij het eerste bezoek ontmoet ze een begripvolle arts, haar tweede bezoek bij een andere arts loopt uit op een deceptie.
Op bezoek bij de keuringsarts. Ik, trillend als een rietje, samen met een vriendin die mee is ter ondersteuning en 'voor het kopje koffie achteraf'. De opgetrokken wenkbrauw van de vrouwelijke arts als ze ziet dat ik niet alleen ben. 'Het is niet de bedoeling dat hier hordes mensen meekomen'. Ik zwijg en knik bedremmeld, doe een halfslachtige poging om uit te leggen dat ik het prettig vind dat iemand met me mee is. Wanneer we zitten, werpt ze een blik op een formulier voor haar en steekt van wal: 'Ik begrijp dat u na uw zwangerschap nog klachten heeft. Zegt u het maar.' Ze kijkt naar me met een blik die doet vermoeden dat ze niet gesteld is op vage pijntjes en vermoeidheid. Een afwachtende blik, eerder misprijzend dan neutraal. Ik voel me in de verdediging gezet, wil wat zeggen, maar met dat ik mijn zin begin, worden mijn emoties me teveel en barst ik in tranen uit. Mijn vriendin pakt mijn schouder vast, ik omklem de leuning van de stoel en haal diep adem in een poging mijn tranen te bedwingen. Vergeefs, ze blijven komen. Het belemmert me niet mijn verhaal te vertellen, zij het met horten en stoten.
De verandering op het gezicht van de arts is opmerkelijk. Ze schrikt, schuift naar voren tot ze op het puntje van haar stoel zit en vol aandacht opeens naar mijn verhaal luistert. Onderwijl maakt ze driftig aantekeningen op haar formulier. Nu ik merk dat ze echt luistert, ben ik niet meer te houden en achter elkaar ratel ik voort. In de hoogste versnelling pratend, álles wil ik kwijt. Over de spoedopname in het ziekenhuis, mijn bijna leverruptuur, de onverklaarbare vlekken op mijn lichaam, de overdosis morfine met hallucinerende werking, de begrafenis van Joanne die ik moest missen, de galstenen die ik als souvenir van het hele avontuur heb overgehouden en waaraan ik waarschijnlijk nog geopereerd moet worden, het feit dat we al het nodige aan voorgeschiedenis gehad hadden, mijn man die amper anderhalf jaar geleden door balkanker is getroffen, ikzelf die ook nog even een kwaadaardige moedervlek had moeten laten verwijderen, naast de ontdekking van een zeldzame auto-immuunziekte. Ik besluit met de opmerking 'dat het wel een beetje veel is, allemaal' en hap naar adem. Leeg en uitgeput voel ik me. Als ze me maar gelooft!
Dit is zo'n waanzinnig onwaarschijnlijke combinatie van aandoeningen dat ik bang ben dat de arts het niet voor waar zal aannemen. Als 'bewijs' heb ik een kopie gemaakt van mijn verpleegkundig dossier. Het verloop van mijn opname laat zich lezen als een slechte, want veel te veel aangedikte, roman. Het is een dik pakket papier dat ik over het bureau schuif. De arts pakt het aan, bladert er even in, legt het dan terzijde. 'Wel, ik zie dat u heel veel te verwerken heeft. Het lijkt me dat u daar tijd voor nodig heeft. Ik wens u daar veel sterkte mee.' Ingelukkig ben ik dat ze mijn verhaal serieus neemt en ik bedank haar omstandig. Vriendelijk kijkt ze me aan. 'In dit soort situaties is het volstrekt duidelijk. U bent nog ziek als gevolg van uw zwangerschap en u moet eerst aansterken en bijkomen. Neem de tijd die u nodig hebt.' Opgelucht staan we even later weer buiten. De koffie smaakt goed, na alle tranen.
Een paar maanden moet ik mij opnieuw melden. Het toeval wil dat Hein die dag voor een controle naar zijn specialist moet, en ik, in een poging wat terug te doen voor al zijn zorgen voor mij, hem vergezel naar het ziekenhuis. En omdat ik eerst bij de keuringsarts word verwacht, gaat hij op zijn beurt met mij mee. De arts is een andere dan de vorige keer. Ik ben minder gespannen en voorbereid op de vraag 'hoe is het met u'. Het pakt anders uit. 'Uw identificatiebewijs.', klinkt het bevelend. Ik schrik op en hang al scheef op mijn stoel, op zoek naar mijn rijbewijs in mijn tasje. Ik overhandig haar mijn rijbewijs met een foto waarop ik allang niet meer lijk. Mijn gezicht was veel voller toen, blozender. Lang niet zo mager en spichtig als nu. Achteloos weert ze het af. 'Dat kan ik niet accepteren. Ik zei uw identificatiebewijs, niet uw rijbewijs. Ik kan u nu korten op uw uitkering, weet u dat?' Glazig kijk ik haar aan, absoluut niet op deze manoeuvre bedacht. Identificatie, ja, maar dat is toch alleen bij het eerste bezoek, en dan toch bij de receptie en niet bij de arts? Toen had ik de hele rataplan bij me. Maar moet dat nu ook...? Dan schiet me te binnen dat er kopieën gemaakt zijn voor het dossier. 'Het spijt me dat ik het niet bij me heb, maar er zit een kopie in mijn dossier, achterin.' 'Doet er niet toe, regels zijn regels, u moet uw identificatiebewijs in de vorm van een paspoort bij u dragen. Dat bent u wettelijk verplicht. Ik kan u nu naar huis sturen en korten op uw uitkering.' Ik kijk haar aan. Wat is dit voor een aanpak? Ik probeer de zaak te redden door mijn excuses te maken en te wijzen op de kopie van mijn paspoort in mijn dossier. Overdreven netjes word ik, bang om haar verder tegen me in het harnas te jagen. Ze moet immers een oordeel vormen over mijn gezondheid? Ik blijf dus de vriendelijkheid zelve. Mokkend gaat ze uiteindelijk akkoord, maar de toon van het gesprek is gezet.
Met een vlakke hand tikt ze op het dossier en vraagt hoe het nu met mij is. Aarzelend antwoord ik: 'Ik weet niet precies wat u weet.' 'Ik heb geen tijd dit allemaal te lezen en het interesseert me eerlijk gezegd ook niet. Vertel maar hoe het nu is.' Lukraak begin ik over de galoperatie die is uitgesteld omdat de artsen het in mijn geval medisch een te riskante operatie vinden, over mijn aanhoudende nachtmerries na mijn opname. 'En ik zit natuurlijk middenin een rouwproces', zeg ik voorzichtig. 'Hoezo rouwproces?', klinkt het bits. 'Eh, ja, nou, mijn dochtertje is overleden.' Ze geeft geen krimp en houdt haar mond. Steun zoekend kijk ik opzij naar Hein. Hij zegt niets, hij is allang dichtgeklapt. Eerlijk gezegd weet ik ook niet meer hoe het nu verder moet.
Rustig blijven en zorgvuldig op de communicatie, dat is alles wat me te binnen schiet. Ik ben me bewust van haar macht over mij. Ik ben aan haar oordeel overgeleverd. Alleen mijn kalmte kan me redden. Ze stelt nog wat vragen over mijn werkzaamheden en besluit dan met de woorden: 'Wel, werken kunt u nog niet. U krijgt een nieuwe oproep.' Verbluft staan we twee tellen later weer buiten. Binnen tien minuten heeft ze dit afgehandeld, maar ik ben nog dagen over mijn toeren van de onheuse en kille behandeling. Gelukkig was Hein erbij want anders was ik met terugwerkende kracht gaan twijfelen aan het verloop van het gesprek. Ging het echt zo? Gedroeg ze zich echt zo bot? Ik kan er niet bij. Maar het was echt zo. Soms heeft de werkelijkheid fantastische trekjes. Bovendien heb ik in grote mate last van zelfverwijt, dat ik dit zo heb laten gebeuren. Boos had ik moeten worden, ik had moeten ingrijpen; alles beter dan rustig en vriendelijk blijven in de hoop het vege lijf te redden. Ik veracht mezelf om mijn opstelling, hoewel Hein me keer op keer verzekert dat ik het communicatief gezien goed heb gedaan.
Ik besluit met de opmerking 'dat het wel een beetje veel is, allemaal' en hap naar adem. Leeg en uitgeput voel ik me. Als ze me maar gelooft!