Op de recovery
Herma komt bij uit de narcose en krijgt van de gynaecoloog te horen dat het niet goed gaat met haar dochter.
Soezerig en behaaglijk warm, zo voel ik me. Alles is mistig om me heen. In de verte hoor ik stemmen en bedrijvigheid. Rondom mij is het stil en rustig. Heerlijk, wat een weldaad. Ik lig een tijdje zo, minuten, een kwartier, een uur? Geen idee. Dan open ik mijn ogen, een beetje maar, ze zijn zo zwaar. Ik hoor een stem die tegen me praat – Anja? Dat betekent dat de keizersnede achter de rug is. Anja zou bij mij blijven op de recovery, zo was afgesproken, zodat Hein mee kon naar het WKZ. Oh, maar dat betekent dat ze geboren is, onze dochter. Ik zoek Anja, probeer haar hand te pakken, om de vraag te stellen die ik nauwelijks durf te stellen: Hoe is het gegaan?
Hoe zwaar is ze? Hoe doet ze het? Wie me antwoordt, herinner ik me niet meer, Anja, de verpleegkundige, of toch een arts? De keizersnede ging goed, Joanne is geboren en weegt 460 gram, maar ze is actief, beweegt, kortom; ze wil wel! Hein komt bij me kijken voordat hij met een taxi de ambulance achterna gaat. Hij vertelt dat ze prachtig is en dat hij haar heeft horen huilen toen ze uit mijn buik werd gehaald. Ze is heel klein maar laat wel van zich horen! Feliciteren we elkaar? Ik kan het me niet herinneren. Teveel spanning over hoe het zal gaan, met haar, met mij. Toch zijn we trots, al blijft dat onuitgesproken op dat moment. Hein vertrekt naar het WKZ, ik zak weer weg.
De gynaecoloog komt even later vragen hoe het met me is. ‘Heb je veel pijn? We kunnen je extra morfine geven, je hoeft nu geen pijn meer te hebben.' Hoe suf ik ook ben door de narcose, nu reageer ik verrassend alert. ‘Pijn? Dit is peanuts, vergeleken met die leverpijn. Dit stelt niets voor.' Hij zwijgt verbluft. Anja schiet in de lach en ik heb een misplaatst triomfantelijk gevoel. Ik ben geen aansteller met een lage pijngrens – niemand van de artsen of verpleegkundigen die dat dacht overigens, het waren mijn eigen hersenspinsels als ik lag te kronkelen van de pijn. Pas nu, nu het bewijs is geleverd, realiseer ik me dat en dat geeft een opgelucht gevoel. Ik heb me niet aangesteld; het wás gewoon vreselijk.
Af en toe wisselen Anja en ik een paar woorden. Vragen over Joanne, over hoe het gaat. Anja weet het ook niet, we spreken elke keer opnieuw de wens uit dat het goed mag gaan met haar. Ik heb er een goed gevoel over, prevel ik. Ze is klein, maar wat zegt dat? Anja's dochter Manon was ook klein en veel te vroeg geboren, en zij heeft het ook gehaald. Mijn gevoel zegt dat het allemaal goed komt, herhaal ik steeds opnieuw. ‘Houd moed, houd moed, alles komt goed. Dat moet.' Dit citaat van Freek de Jonge is ons al zo vaak van pas gekomen, in Botswana, toen ik daar in het ziekenhuis lag met een trombosebeen, vorig jaar toen Hein balkanker kreeg en we vurig wensten dat er geen uitzaaiingen waren. Ook ditmaal zullen zijn woorden magische kracht geven. Het komt goed!!
Maar het loopt anders. Plotseling staat de gynaecoloog naast mijn bed, samen met de kinderarts. Hij zegt het eigenlijk meteen. Dat het niet goed gaat met Joanne. Dat ze het niet gaat redden. ‘Er is geen hoop meer. Ze gaat dood. We zijn bang dat dat al heel snel gaat gebeuren, en daarom is Hein met spoed met Joanne op weg hiernaartoe. We brengen je zo dadelijk naar je kamer zodat je samen met Hein afscheid van haar kunt nemen.' Het is een keiharde waarheid die ik daar in een paar zinnen te horen krijg. Zo ver van de waarheid die ik mijzelf gefantaseerd had. Ik zag mezelf al naast een couveuse zitten, haar liefkozen, haar heel voorzichtig oppakken en zachtjes liedjes voor haar zingen, terwijl ze langzaam groter zou worden, en sterker. Sterk genoeg om met ons mee naar huis te gaan, weg van deze plek vol ziekte en narigheid. De woorden van de gynaecoloog zijn, in al hun directheid, zorgvuldig gekozen. Hij moet het zo duidelijk en onomwonden zeggen, want hij kent mij: als er nog maar een glimp van een strohalm te bekennen valt, hem ik ‘m al gezien en me er met mijn hele hebben en houwen aan vast geklonken. En dat mag niet, want er is geen hoop. Geen enkele. Ze gaat dood en ik moet dat weten. Ik weet het, dankzij deze man, die zo met ons mee heeft geknokt al die tijd. Ik zoek zijn ogen en probeer zijn hand te pakken. Hij maakt het voor mij mogelijk om op dat moment een enorme switch te maken: van de hoop dat het goed komt, naar de verschrikkelijke werkelijkheid dat Joanne gaat sterven. Een grotere omslag in mijn denken kan ik mij niet voorstellen. Al die weken van hoop en moed houden, en nu lijkt het allemaal vergeefs te zijn geweest. Wonderlijk genoeg kan ik de draai van honderdtachtig graden maken en ogenschijnlijk uit het niets kan ik me erop instellen dat ik zo dadelijk afscheid ga nemen van mijn pasgeboren dochter.
Af en toe wisselen Anja en ik een paar woorden. Vragen over Joanne, over hoe het gaat. Anja weet het ook niet, we spreken elke keer opnieuw de wens uit dat het goed mag gaan met haar. Ik heb er een goed gevoel over, prevel ik. Ze is klein, maar wat zegt dat?