Een misverstand
Een ondoordacht ‚gefeliciteerd', en een goed gesprek daarover, dat Herma zelf initieert.
Twee dagen na het overlijden van Joanne. Het mandje met haar lichaampje staat op een stoel naast mijn bed. Hein heeft haar na haar overlijden samen met een verpleegkundige gewassen, in een zachte doek gewikkeld en in een mandje gelegd. Hij bracht haar bij me. Ik zei tegen Hein: 'Ze ziet er uit alsof ze nog leeft, alsof ze slaapt.' Hein keek me indringend aan en antwoordde: 'Joanne is echt dood, en dat kun je ook duidelijk zien.' Betrapt voelde ik me. Alsof ik het niet onder ogen wilde zien dat ze dood was. Wat ook zo was. Het was zonneklaar dat daar een dode baby lag. De tint van de huid, de stille, vastgevroren uitdrukking van het gelaat, het was niet te missen: hartstikke dood. Mijn ouders en een tante zijn op bezoek. Ze kijken naar Joanne. Verdrietige gezichten, zakdoeken die tranen wegvegen. Verslagen zitten ze bijeen, worstelend met hun onmacht en bezorgdheid om mij.
Dan klinken er vlotte voetstappen en opeens staat een jonge arts in de kamer. Hij oogt gehaast. Vastberaden werpt hij een blik op mij en gebaart dat hij mij moet onderzoeken. 'Of het bezoek wil vertrekken?' Hij geeft ze alle drie een snelle hand. 'Gefeliciteerd, u ook gefeliciteerd, van harte gefeliciteerd'. Mijn ouders en tante, zeventigers met een heilig ontzag voor iedereen in een witte jas, staan al in de vertrekhouding. Achter elkaar schuifelen ze met gebogen schouders de kamer uit. Verdriet maakt traag. Tenslotte krijg ook ik ter felicitatie een stevige handdruk. Verbluft neem ik zijn felicitaties in ontvangst, terwijl ik opzij naar het mandje kijk. Ik merk dat de arts mijn blik volgt naar het mandje. Hoe ik zelf kijk, weet ik niet. Totaal van slag? Vlak en uitdrukkingsloos van ontzetting? Geen idee.
Zijn blik zie ik razendsnel veranderen van ingestudeerd opgewekt (een zorgvuldig gemodelleerde professionele look?) naar, ja naar wat eigenlijk? Zijn gezichtsuitdrukking verraadt dat hij in de smiezen krijgt wat voor een cruciale vergissing hij heeft gemaakt. Ik zie hem denken: 'Holy shit, wat is dit nu. Daar ligt een dode baby in een mandje. Ai, en ik heb iedereen vrolijk staan feliciteren. Wat nu? Eh, gewoon het onderzoek uitvoeren en meteen wegwezen.' En voor ik het besef is de arts al weer verdwenen. Met dezelfde vaart waarmee hij kwam.
Na een tijdje kijken mijn ouders voorzichtig om een hoekje. 'Mag het alweer?' Ze nemen plaats en snappen net als ik nauwelijks wat er heeft plaatsgevonden. Zoals meestal bij mij, komt pas later de echte reactie. Dat een arts zo binnenstapt en nietsvermoedend alle aanwezigen feliciteert met de baby, is tot daar aan toe. Moeilijker te verteren is de wetenschap dat hij zich realiseert welke vergissing hij maakt en hoe hij zich vervolgens zo snel mogelijk uit de voeten maakt. Zonder een woord van excuus of wat dan ook. Dat voelt als verraad. Hoe alleen kun je je voelen, als artsen bang van je worden, wegvluchten van je kamer, niet met je willen praten, je niet willen aankijken? Ik stort mijn hart uit bij het hoofd van de afdeling, tevens hoogleraar verloskunde. Hij toont het begrip dat ik zo nodig heb. Hij vertelt me dat deze arts zelf op het punt staat vader te worden. Alweer iemand die zijn eigen leven aan dat van mij spiegelt.
Het afdelingshoofd wil met de betrokken arts hierover in gesprek. Verder raadt hij me aan om, als ik dit aankan, zélf feedback aan de arts te geven. 'Wanneer hij het van jou zelf hoort, dan vergeet hij het van zijn leven niet meer'. Weken later, als ik fysiek enigszins ben hersteld, probeer ik via de verpleegkundigenbalie een afspraak met deze man te maken. Tot mijn verrassing blijkt de arts stante pede te willen komen. Bij binnenkomst op mijn kamer oogt hij schuchter. Hij gaat bij het voeteneinde van mijn bed staan en vermijdt oogcontact. Ik nodig hem uit om te gaan zitten, steek mijn hand uit. Hij pakt mijn hand en kijkt me aan. Voor het eerst kijken we elkaar echt in de ogen. Hij is onzeker, kwetsbaar. Daarom neem ik het initiatief. Ik vertel wat voor impact de gebeurtenis heeft gehad. Niet alleen voor mij maar ook voor mijn ouders. Dat niet zozeer zijn vergissing mij bijbleef, maar vooral zijn reactie nadien. Dat ik zo graag had gezien dat hij erop was teruggekomen. Een paar uur later, desnoods een dag later. Even contact had gemaakt, zijn spijt had betuigd over het ongelukkige verloop van zijn doktersronde. Alles beter dan niets.
Ik zeg dat ik het fijn vind dat hij er nu is en dat hij luistert. Alsof ik nu voel dat hij het voortaan anders zou doen, een volgende keer drie keer beter zou kijken. Hij knikt, verdedigt zich niet. Wel zegt hij dat hij niet wist dat Joanne dood was. 'Niemand heeft me dat verteld.' Meteen gevolgd door: 'Ik was ook te gehaast. Ik had eerst langs de verpleegkundigenbalie moeten gaan.' Daarna, met tranen in zijn ogen: 'Mijn vrouw verwacht ons eerste kind binnenkort. Ik schrok zo toen ik zag dat de baby niet meer leefde, dat ik niets meer durfde te zeggen. Ik heb er vaak aan terug gedacht, en toch niets gedaan. Dat spijt me.' Dit hele gesprek duurde misschien vier, vijf minuten. Het bijzondere was; daarna was het helemaal goed. Ik zal het incident nooit vergeten en hij vermoedelijk ook niet, maar een naar gevoel erbij heb ik niet meer.
Tenslotte krijg ook ik ter felicitatie een stevige handdruk. Verbluft neem ik zijn felicitaties in ontvangst, terwijl ik opzij naar het mandje kijk. Ik merk dat de arts mijn blik volgt naar het mandje. Hoe ik zelf kijk, weet ik niet.