Featured

Het definitieve afscheid

Hein moet met Joanne het ziekenhuis verlaten en Herma achterlaten. In het ziekenhuis gaat de zorg om Herma onverminderd door. Troost van een flanellen doek.

Het definitieve afscheid. We zijn er geen van beiden op voorbereid, Hein en ik. Het is zaterdagochtend rond twaalven. Hein maakt zich op om naar de begrafenis te gaan. Joanne moet mee. Hij heeft haar in een aparte ruimte in het mandje gedaan en komt haar daarna aan mij laten zien. Ze is gewikkeld in een zachte flanellen doek, wit, aan de randen afgezet met een roze biesje. Mijn schoonmoeder Tilly heeft 'm 33 jaar geleden gemaakt toen Hein werd geboren. Nu heeft hij diezelfde doek waarin hij als baby was gewikkeld, om Joanne heen gedrapeerd. De plooien van de zachte doek omhullen haar hoofdje en lijfje, haar kleine handjes liggen op de rand van de doek. Haar koppie is maar zo klein, maar op de een of andere manier ook parmantig en eigenwijs. Een heel eigen gezicht heeft ze. Ik kijk naar haar, ieder detail van haar wil ik in me opslurpen. Met een schok bedenk ik me dat ik haar nooit helemaal bloot heb gezien. Toen ze bij me lag tijdens het afscheid droeg ze een piepklein luiertje. Later lag ze opgebaard in een mandje, gewikkeld in een witte doek van het ziekenhuis. Vanaf dat moment heb ik niet anders meer van haar gezien dan haar hoofdje en handjes. Te beroerd om er wat van te zeggen, te vragen of ik haar nog één keer helemaal mag zien. Lichamelijk gaat het namelijk steeds slechter met mij. Zo dadelijk moet ik door een scan omdat ze bang zijn dat mijn lever gaat knappen of misschien al is geknapt. Ter voorbereiding op die scan is het noodzakelijk dat ik een smerig goedje drink; kannen vol maar liefst. Met moeite giet ik het naar binnen. Met gutsen komt het er weer uit. Vanwege de aanhoudende misselijkheid houd ik eigenlijk niets binnen.

De verpleegster maant mij voorzichtig tot doordrinken. Ze hebben haast vanwege mijn steeds zorgelijker wordende toestand. Met tranen in mijn ogen drink ik door, vechtend tegen de misselijkheid. Temidden hiervan moet ik afscheid nemen van Joanne en Hein, want ook voor Hein dringt de tijd: ze worden op tijd in Amersfoort verwacht. Hein houdt het mandje in zijn armen. Hij staat naast het hoofdeinde van het bed. Met alle kracht die ik heb, richt ik me op en leun op een elleboog. Ik reik met mijn hand naar het mandje, pak het aan de rand beet. Ik aai haar gezichtje, haar handjes, waar een blauwe plek zit op de plek waar het infuus heeft gezeten. Tranen lopen over mijn wangen, stille tranen, terwijl ik zou willen gillen en met wilde schokken zou willen huilen. Het kan niet, het doet teveel pijn aan mijn operatiewond en mijn lever. Daarom zijn het stille tranen die maar blijven komen en op mijn kussen druppen. Ik kan dit niet, ik kan haar niet afgeven en laten gaan. Pas nu realiseer ik me wat het inhoudt dat ik niet bij de begrafenis ben. Het is alsof ik tot nu toe alleen dacht dat ík er niet zou zijn en dat zij wel ergens bij mij zou blijven. Maar zíj is wel bij de begrafenis en ik niet. Absurd, het is háár begrafenis, hoe zou ze daar kunnen ontbreken? Ik kan het mandje niet loslaten. Steeds opnieuw streel ik haar wangetje met mijn vinger, fluister ik woordjes, tot Hein zegt dat hij nu echt moet gaan. Ik heb het gevoel of mijn hart breekt, maar ik weet dat hij gelijk heeft. Hij helpt me met één hand weer te gaan liggen en dan vertrekt hij, het mandje met Joanne behoedzaam in zijn armen. Nog één keer kijkt hij om, we wisselen een blik. Wat is hij sterk en krachtig. Wat hou ik van hem. Maar wat is dit erg.

De familie komt mij gedag zeggen. Ze kijken bezorgd en verdrietig. Tilly geeft me eenzelfde doek als waar Joanne in is gewikkeld. Indertijd heeft ze er twee gemaakt. Ik neem de doek in ontvangst, veeg er mijn betraande wangen mee af. Een kostbaar geschenk dat ik stevig vastgeklemd houd. Johan is er ook, hij toont mij zijn koffertje met de poppen die hij heeft meegenomen voor de plechtigheid straks. De groene rupsjes en de prachtige, tere roze vlinder die hij heeft gemaakt. Ik ben onder de indruk en voel me een beetje getroost. 'Ik had haar zo graag de wereld laten zien met de vogels, de bomen en de vlinders. En nu kan het niet, nooit meer. Het moet een mooie dag worden Johan. Ik wil dat de wereld weet dat ze er was. Daar is vandaag voor bedoeld.'

Hij knikt en belooft dat hij zijn best zal doen. Zijn stem klinkt kwetsbaar en gebroken. Hij is erg verkouden en daardoor bijna zijn stem kwijt. Anja neemt als laatste afscheid. Ik voel me opeens erg verdrietig en alleen en dat ziet ze. Ze herhaalt tegen mij de woorden die ik vanochtend vroeg tegen haar zei: 'Als iemand van wie je houdt ver weg is, dan kun je aan 'm denken, dan is ie altijd bij je in je hartje.' Met deze woorden troostte ik mijn nichtje Isabelle altijd als ze moest huilen omdat mama wegging, nu hebben ze een helende werking op mij. Door mijn tranen heen glimlach ik. Ik geef Anja een kneepje in haar hand en dan is ze weg, met de anderen mee. Doodmoe ben ik en ik zou willen wegzinken in een diepe, droomloze slaap, maar ik moet de kan vocht leegdrinken en daarna op weg naar de scan. Verpleegster Marianne gaat met me mee en ze belooft dat ze haar best doet op tijd terug te zijn. Dat wil zeggen om half drie want dan begint de plechtigheid in Amersfoort. Ik wil dan niet nog met een onderzoek bezig zijn. Ze rijdt mijn bed de kamer uit, op weg naar de onderzoekskamer. De flanellen omslagdoek koester ik in mijn armen. De zachtheid van de doek en de wetenschap dat Joanne's lijfje is omhuld met precies zo'n zelfde doek, geeft me troost.



Ik kan het mandje niet loslaten. Steeds opnieuw streel ik haar wangetje met mijn vinger, fluister ik woordjes, tot Hein zegt dat hij nu echt moet gaan. Ik heb het gevoel of mijn hart breekt, maar ik weet dat hij gelijk heeft. Hij helpt me met één hand weer te gaan liggen en dan vertrekt hij, het mandje met Joanne behoedzaam in zijn armen.

Naar boven